Geopaden op de stuwwal
Droogdalen
Gedurende de beide ijstijden was de bodem permanent bevroren, ook wanneer in het voorjaar en de zomer smeltwater van het gletsjerfront stroomde. Het smeltwater kon daardoor, evenals het regenwater, niet gelijkmatig in de zandige ondergrond zakken. Het water sleet geulen in de hard bevroren ondergrond en vormde zo dalen. Wanneer de toplaag van een bevroren bodem smolt, ontstond er een modderstroom. Door dit proces, dat solifluctie heet, werden dalen deels opgevuld en sandrs uitgebreid. De dalen die toen werden gevormd, staan nu bijna allemaal droog, want in de grove zanden zakt het water zonder bevroren ondergrond meteen weg. Daarom spreekt men van droogdalen. Ze zijn te vinden aan beide zijden van de stuwwal zoals te zien in afbeelding 7. Sommige droogdalen zijn door de aanwezigheid van bronnetjes echter watervoerend. Ondanks deze huidige natte toestand worden ze toch vanwege hun geologische oorsprong nog steeds droogdalen genoemd (NL-07, NL-08, DE-01).
Over solifluctie en gelifluctie
Erosie door gelifluctie (ijsvloeing), solifluctie (bodemvloeing), smelt- en regenwater hebben allen in de glaciale perioden bijgedragen tot de huidige droogdalmorfologie. De percentage's ijs, water en vaste massa in zo'n vloeistroom zijn natuurlijk nu niet meer vast te stellen en zullen niet voor ieder droogdal precies hetzelfde zijn geweest. Vloeien met vervorming van de oorspronkelijke bodemlagen in het sediment is wel gebonden aan bevroren water wat plastisch vervormd kan worden. Eigenlijk heb je dus meestal met solifluctie te maken, tenslotte zul je toch vast materiaal moeten afvoeren wil je een dal in het landschap krijgen.
Solifluctie herken je in een dwarsprofiel vaak doordat de oorspronkelijk parallele bodemlagen in een sediment met weinig hellingshoek een kreukel- of golfpatroon krijgen, soms lijkend op 'overslaande brandingsgolven'. Dit kan alleen maar als de hellingshoek van het oorspronkelijke sediment gering is, anders vervloeit de massa tot een vormloos geheel. Deze 'solifluctiegolven' waren ooit te zien in de oude groeve in de sandr vlak ten noorden van Molenhoek, een sediment met een geringe hellingshoek, ideaal voor rustig vloeien met grotere kansen voor vloeistructuurbehoud. Je kunt je voorstellen dat bij grotere hellingshoek van de indertijd gevormde dalen de vloeisnelheid groter wordt en de kans dat je vloeistructuren in een dwarsprofiel kunt zien geringer wordt. Het is mogelijk dat bij grotere helling van het sediment vloeistructuren bewaard kunnen blijven indien er minder ijs in gemengd is en de vloeisnelheid daardoor afneemt.
Omdat de sandrs eveneens hard bevroren konden zijn, werden ook daar soms stroomgeulen uitgeslepen. Dit is goed te zien ten zuiden en zuidwesten van Kleve (zie afbeelding 7) .
Een bekend voorbeeld van een droogdal in de stuwwal is het dal waar de oude spoorlijn Nijmegen-Kleve doorheen loopt, hoewel dat dieper is uitgegraven ten behoeve van het spoor, (NL-03). Andere voorbeelden zijn het Kraaiendal oostelijk van het zweefvliegveld bij Malden (wandeling NL-04), het Korendal (NL-01) bij het gelijknamige industriegebied in Molenhoek, het Herrendal bij Mook, het Startsedal zuidelijk van de Mookerheide, het Zevendal bij Plasmolen (NL-01 en NL-02), het Filosofendal bij Beek (NL-07) en de Adolfsschlucht (afbeelding 11) bij Donsbrüggen (DE-03). Het uit de droogdalen weggespoelde zand werd voornamelijk over een deel van de eerder gevormde sandrvlaktes verspreid.
Droogdalen kunnen grote hoogteverschillen vertonen op plaatsen waar rivieren vroeger een deel van de stuwwal hebben opgeruimd. Voorbeelden daarvan zijn te vinden bij Plasmolen (NL-02), Beek-Ubbergen (NL-07 en NL-08) en Kleve (DE-03 en DE-04). De Maas en de Rijn ondergroeven hier de stuwwal. Het plaatselijk grote hoogteverschil tussen heuvels en riviervlakte versterkte de erosie.
Bij sommige droogdalen waarvan de oorsprong op het plateau van de stuwwal ligt (bijvoorbeeld het Zevendal, (NL-01 en NL-02), spreekt men ook wel van smeltwaterdalen omdat men aanneemt dat in de zomers van het Saalien het toen gevormde smeltwater van de gletsjers de dalvorming al veroorzaakte.
Door al deze erosie is de oorspronkelijke hoogte van de stuwwallen teruggebracht naar hun huidige vorm. De hoogste toppen bevinden zich nu op rond 100 meter hoogte.
Het Startsedal bij Plasmolen
Afbeelding 11: de Adolfsschlucht bij Donsbrüggen als voorbeeld van een droogdal in de stuwwal