Kenmerkend voor het huidige landschap van de stuwwal zijn de bronnen en beken. Deze stroompjes zijn ontstaan als gevolg van de speciale bodemsamenstelling, met doorlatende zandlagen, afgewisseld door waterkerende leem- en kleilagen. Regenwater stroomt - zoals bij de bevroren ondergrond in de ijstijden - niet meer weg aan het oppervlak, maar zakt meteen in de bodem. In de ondergrond hoopt het zich op boven de veelal schuin gestelde ondoorlatende lagen. Op de stuwwal ligt de grondwaterspiegel dan ook vaak diep.
Bij restaurant ’t Zwaantje op de Bisselt staat bijvoorbeeld een waterput waar de grondwaterspiegel zich op 57 meter diepte bevindt (NL-01). Het water wordt ondergronds over de waterkerende lagen naar de randen van de stuwwal afgevoerd. Waar deze lagen in de stuwwal aan de oppervlakte komen, ontstaan bronnen en beekjes, zie afbeelding 13. Veelal gebeurt dit in de droogdalen.
De stroompjes zijn er zowel aan de west- als de oostzijde van de stuwwal. Aan de noordoostkant is dat te zien in het Filosofendal bij de Duivelsberg in Beek (NL-07). Lang geleden was het heldere kalkarme water van de beekjes de aanleiding tot het ontstaan van wasserijen. In Kleve tegenover de Tiergarten bevindt zich een voormalig Kurhaus (DE-04) dat zijn ontstaan dankt aan de 'geneeskrachtige' werking van het bronwater uit de stuwwal.
Aan de westzijde van de stuwwal zijn bronnen en beken te vinden aan de voet van de Sint-Jansberg (NL-02). Met dit water werden verschillende watermolens aangedreven, waarvan er nog één bestaat. De dalen waar al deze stroompjes nu doorheen stromen zijn door smeltwater in de ijstijd gevormd, de huidige stroompjes zijn veel te gering om zulke grote dalen uit te slijten.