De bodems van de stuwwal bestaan voornamelijk uit meer of minder grindhoudende rivierzanden zoals die waren gevormd voordat ze werden opgestuwd. Tijdens de verschillende ijstijden waren deze bodems hard bevroren (permafrost zoals nu in noord-Rusland en Siberië) en het landschap leek op een poolwoestijn waar de wind vrij spel had. De door het landijs tot wel 100 meter omhoog gestuwde bodems zijn door hun hoge ligging de laatste 180.000 jaar niet meer bedekt met verse rivierafzettingen. In warmere perioden, als de bodems niet bevroren waren, voerde regenwater de resterende voedingsstoffen snel af door de dan makkelijk doorlatende lagen. Hierdoor ontstonden droge, verarmde en verzuurde bodems die 'podsol’ worden genoemd. Deze arme gronden zijn, mede vanwege de hoogteverschillen, minder interessant voor de landbouw, maar des te meer voor de bosbouw.
De bodem van de Noordzee lag tijdens de glacialen droog, en de westelijke winden joegen van hieruit grote hoeveelheden zand en löss naar onze streken. Het stuifzand werd voornamelijk afgezet aan de westzijde van de stuwwal en zuidelijker langs de oostzijde van de Maas - het huidige Maasduinengebied. Het veel fijnere löss, dat de grootte van stofdeeltjes heeft, werd vooral aan de oostzijde, in de luwte van de stuwwal afgezet. In de bekkens van Groesbeek en Kranenburg en in enkele droogdalen vormden zich zo lössbodems op de gestuwde sedimenten. Löss bevat veel mineralen en houdt vocht vast. Het is daardoor zeer geschikt als landbouwgrond.
Het grind, zand en de löss in ons gebied zijn afkomstig van primair gesteente. Dit wil zeggen dat dit materiaal is geërodeerd van gesteente dat ooit in het binnenste van de aardmantel vloeibaar was en later stolde. Bekende voorbeelden van primair gesteente zijn graniet en basalt. Door het verbrokkelen en verweren van primair gesteente ontstonden grind (doorsnede groter dan 2 millimeter), zand (0,05 tot 2 millimeter) en löss (0,002 tot 0,05 millimeter).
Aan de oppervlakte van de stuwwal zijn ook in zeer kleine hoeveelheden klei aanwezig. Dit is secundair materiaal, gevormd uit in water opgelost kiezelzuur, aluminiumhydroxide en mineralen zoals kalium, magnesium, calcium en ijzer. Het bestaat uit microscopisch kleine, vaak plaatvormige kristallen, kleiner dan 0,002 millimeter. Wanneer de kristallen ergens door stromend water in grotere hoeveelheden worden afgezet, vormt zich een kleilaag. Klei is zowel waterhoudend als waterkerend en wordt niet door de wind maar door water verzameld en afgezet. Het kan mineralen (ionen zoals Ca++ en K+) invangen en weer afgeven aan planten. Op de stuwwal is zeer weinig van dit vruchtbare materiaal te vinden.