de polemiek tussen prof. Blok en “X” in 1891
Al voor prof. Blok op 14 april 1891 bij de onthulling van het monument in de protestantse kerk van Heumen zijn rede uitsprak reageerde ene “X” in De Nieuwe Koerier van 9 april op zijn te verwachten onthullingsrede. Prof Blok reageerde daar onmiddellijk op in de Nieuwe Koerier van 14 april. De polemiek die daarop volgde is in hetzelfde jaar 1891 gebundeld in boekvorm uitgegeven (Polemiek over Lodewijk van Nassau en Willem de Zwijger tusschen prof. P.J. Blok, P.J. Goedhart en “X”, uitgegeven te Roermond bij Henri van der Marck). De bundel beslaat in totaal 176 pagina’s, waarvan hieronder alleen de eerste twee discussies worden vermeld.
Onthulling van het Monument voor de graven van Nassau
De eenvoudige, kleine Protestantsche kerk te Heumen was den 14e April getuige eener "nationale" plechtigheid. Kapitein J. C. Gijsberti Hodenpijl opende met een welkomstgroet de vergadering, en gaf een overzicht van de werkzaamheden der feestcommissie. Dan liet spreker het woord aan Prof. Blok, wiens rede bij J. B. Wolters te Groningen in druk is verschenen.
Na de rede van Prof. Blok verzocht Kapitein Hodcnpijl den Commissaris des Konings in Gelderland, Mr. J. H. V. Baron Mollerus van Westkerke, het monument te onthullen. Deze voldeed aan dit verzoek en gaf het monument vervolgens aan den “president-kerkvoogd en lid der commissie” over.
Deze, de predikant A. J. Meesburg Snarenburg, aanvaardde dankbaar dit huldeblijk, richtte een woord van dank tot Prof. Blok en den ontwerper en vervaardiger van het monument, den heer Stracké en uitte den wensch, dat dit monument mocht medewerken tot versterking van den band tusschen Vorstenhuis en Vaderland.
Ziehier het feit, dat aanleiding gaf tot een discussie in “De Nieuwe Koerier.” X teekende verzet aan tegen de oprichting van dit monument “in naam van het dankbare Nederlandsche volk", terwijl Prof. P. J. Blok, Hoogleeraar te Groningen en de heer P. Goedhart, leeraar aan de Rijks Hoogere Burgerschool te Roermond, de nagedachtenis van Lodewijk van Nassau en den Prins van Oranje in bescherming namen.
Vóór de onthulling van bet monument, schreef “X” in De Nieuwe Koerier van 9 April het volgende, onder het opschrift:
"Ook een Woord bij de oprichting van het Standbeeld te Heumen, 14 April 1574 — 14 April 1891."
Wie op een schoonen lentemorgen het heuvelplateau der Mookerheide beklimt en zijn blik laat gaan over het Maasdal, dat zich in fonkelende pracht aan zijne voeten uitstrekt, — wie daar het heerlijke gezicht op het vruchtbare land van Cuijk met zijn torens en torentjes, zijn kasteelen en landhuizen, zijn groenende weilanden en uitgestrekte bouwgronden geniet, zoo weinig vermoeden, als de geschiedenis en de sage 't hem niet zeiden, dat daar in die korenvelden vóór het witte torentje van Mook, en meer links in die donkere moerassen eens eene vreeselijke menschenslachting plaats had.
In deze vreedzame omgeving had in het jaar 1574 een der bloedigste veldslagen plaats uit den opstand tegen Spanje.
Na eeuwen nog vertellen u de dorpelingen, dat daar tegen de helling der heuvelen in de nachten, als de storm loeit en de wind de toppers der dennen zweept, de gevallen krijgers met vlammende bloedroode toortsen ronddwalen en om genade roepen, die voor hen niet te vinden was.
Onder de gevallenen in den slag op de Mookerheide waren ook twee Nassausche prinsen, broeders van Willem den Zwijger, zwagers van den laffen Willem van den Bergh, met Christoffel van den Paltz of van Beijeren.
Over de 10 eerste jaren van den opstand tegen Spanje hebben steeds de dwaasste fabeltjes de ronde gedaan.
Wat de historie al niet aan 't licht heeft gebracht!
Personen, zooals een Lumeij van der Marck, dien wij later nader zullen beschrijven, een Marnix, spotter en veinzaard te zamen, een van Brederode, een woest en ongebonden mensch, die de spitsboeven van Bisschoppen wilde uitroeien als groene honden, zooals bij aan Lodewijk van Nassau schreef; deze werden als helden van den eersten rang beschreven, dapper en zonder blaam, moedig en voor alles zachtmoedig. De Zwijger was een toonbeeld van heldendeugd, en van oprechtheid; de opstand zelf de heiligste en wettigste zaak der wereld, alleen geschied om de Nederlanden vrij, onafhankelijk te maken. Hoe de hoofden die onafhankelijkheid begrepen, zal ons de voorgenomen landverschachering aan Frankrijk en Engeland kunnen leeren.
In de historiebladen, geschreven door de vorstenlikkers, werden alle feiten gestoken in een paradepak en ten slotte, zelfs nog voor 25 jaar, moesten alle scholieren in hunne schoolboekjes de verheerlijking lezen van die breede schare van quasi-helden.
Na dien tijd echter hebben eene nauwkeurige kritiek der bronnen, het in 't licht geven van briefwisselingen, van bescheiden op dien betrekking hebbende, van particuliere archieven, veel omtrent de waarachtige heldendeugd der geaureoolde krijgers in twijfel getrokken, en evenals de critiek in Zwitserland Tell en andere halfgoden degradeerde, zoo ook verdwijnt in Nederland menige illusie omtrent de hoofden van den opstand tegen Spanje.
Toch zijn er nog in den lande, die tegen de uitspraken eener onbevangen critiek de oude lauweren een nieuw tintje willen geven, in de hoop wellicht om, evenals de vroegere geschiedschrijverige pluimstrijkers zelf, een lauwertje mede te krijgen.
Daarvan verdenken wij nu het comité niet, dat thans te Heumen bezig is een standbeeld te onthullen voor de Graven Lodewijk en Hendrik van Nassau, maar wij meenen, dat de heeren zich eerst wel wat beter hadden kunnen vergewissen van de verdiensten van de beide veldheeren, voor en aleer zij de uitdagende spreuk van Philips (?) op den steen deden beitelen: je briserai l'orange sur l'arbre de la liberté."
Dat men voor de graven van Nassau een standbeeld opricht in de kerk te Heumen, dat moet men zelf weten, maar wij protesteeren er tegen, als men, zooals al de voorloopige berichten, berichtjes, enz. dit deden, hen als nationale helden zonder smet en zonder blaam wil doen doorgaan.
In ons oog hebben zij veel van gelukzoekers, die 't land, dat zij de vrijheid wilden of zouden brengen, te vuur en te zwaard verwoestten en die de Katholieke onderdanen vervolgden en lieten doodslaan als wilde dieren. Daarvoor zullen wij de bewijzen leveren en overal de bronnen aangeven., opdat men ons geene gezochte partijdigheid kunne voorwerpen.
Limburg heeft in den ongelukkigen tijd van 1568-1572 door de tochten van Willem den Zwijger en zijne broeders zooveel te lijden gehad, de soldaten onder hunne bevelen en onder hun toezicht hebben in hun bijzijn zoovele gruwelen tegen de Katholieken, de geestelijkheid, de kerken en de kloosters, tegen de stedelingen en het landvolk bedreven, dat hier niet alleen te denken valt aan het ruwe oorlog voeren, maar aan een ingekankerden haat der aanvoerders tegen het katholieke geloof.
De Zwijger verzekerde maar steeds, evenals zijne broeders, dat hij "Gode ter eere en den Coningh (van Spanje) tot profijte" streed, dat hij het katholieke geloof handhaafde, terwijl hij inmiddels met de protestantsche vorsten heulde en daar hulp zocht. Willem van den Bergh deed desgelijks.
De mislukte veldtocht van den prins van Oranje tegen Alva in de laatste maanden van 1568, was een echte verwoestingstocht door het land van Valkenburg en Tongeren.
De kerken berooven, de geestelijken doodslaan was regel, — en al ging 't alleen tegen Alva's dwingelandij, naar 't heette, de Katholieken moesten 't misgelden.
Den 11e October overvielen Alva's troepen de achterhoede van des Zwijgers leger en bemachtigden 100 bagagewagens, waaronder velen geheel met kelken en gewaden beladen, die in kloosters en kerken gestolen waren. Beeldstormen en branden was gewoonte.
Oranje wilde Luik bemachtigen om daar den winter door te brengen.
"Aan de muitende soldaten werd beloofd, dat zij de kerken en kloosters en het bisschoppelijk paleis zouden mogen plunderen. Lumeij zou bevelhebber der stad worden en dit is genoeg gezegd, wat haar dan te wachten stond." 1)
Lumeij was 't hoofd der watergeuzen. De watergeuzen waren de afschuwelijkste zeeschuimers, die men ooit gekend heeft; zij begingen gruwelen, die men zelfs bij de Turken niet vond. Met den roep, het woord Gods naar de leer van Calvijn te komen brengen, plunderden en verwoestten zij de kerken en vermoordden al wat priester was. 2)
In den Briel alleen werden 480 priesters vermoord. Lumeij droeg met recht den naam van "zwijn." Hij, de moordenaar der martelaren van Gorkum, plunderde nog in 't voorbijgaan de abdijen van Val-Notre Dame, Flône. In het marktschip van Hoey naar Luik ontdekte hij een kloostergeestelijke van Gembloux, bond hem aan den staart van zijn paard, en sleepte hem door Oranjes leger tot Seraing le Chateau, alwaar hij hem liet fusilleeren. 3)
Zoo deed des Zwijgers onderbevelhebber. Een der voornaamste afdeeling-bevelhebbers in het leger van den Zwijger was don Anthony de Lalaing, graaf van Hoogstraten. In het gevecht van den 20e October 1568 had hij eene gevaarlijke wonde bekomen en werd daarna in bet aftrekkend leger van den Zwijger medegevoerd. Op zijn sterfbed verzocht de Lalaing een priester, doch de Zwijger wilde dezen weren, omdat de toelating de duitsche soldaten zou ergeren. 4)
Het gruwelijk bloedbad, dat des Zwijgers leger onder de geestelijken op 23 Juli 1572 te Roermond aanrichtte, is allen bekend. De afschuwelijke bijzonderheden daarvan vindt men in Habets, Gesch. Bisd. Roermd. Ile deel bl. 67 en volgende.
Hierop kan men tegenwerpen, dat de Zwijger niet voor alle gruwelen in kon staan, maar zijn haat tegen de katholieke Kerk en hare bedienaren uitte zich in alles en overal, terwijl de dubbelzinnige houding van den Zwijger het vermoeden tot zekerheid maakt, dat hij in dat "papenmoorden" geen euveldaad zag. De geplunderde goederen kwamen bij den berooiden toestand van het leger zeer te pas.
Dat de Zwijger diep in schulden stak, is overbekend. Voor de komst op den troop van Philips bedroeg zijn schuldenlast reeds 800.000 gulden, voortgesproten uit verkwisting. 5)
In 1572 had Willem van Oranje zijne troepen moeten afdanken en daarmee was de tocht mislukt.
De geheele bloedige draad, die door de geschiedenis van den veldtocht van den Zwijger en van zijne thans als helden vereerde broeders Lodewijk en Hendrik loopt, is het vermoorden van geestelijken; zij sloegen hunne kampen op bij het licht van brandende kloosters en vlammende kerken.
De Katholieken hebben dus vooral geen reden, om in hen de martelaren voor onze vrijheid te zien, en hen dankbaar te zijn voor weldaden.
Hebben zij iets goeds gedaan, dan droop hun weg nog van 't bloed van onschuldige monniken en geestelijken.
Hoe de beide graven van Nassau in de laatste dagen voor hun sneven bij Mook te werk gingen, willen we nu zien, en daarom een klein overzicht geven van hun leven, vooral op hun laatsten tocht langs de Maas.
Na den vrede van St. Germain en Laye werd door de fransche Hugenooten het plan gevormd om de Nederlanden te veroveren.
In la Rochelle, de hoofdstad van den ongekroonden Hugenootenkoning Coligny, wierp zich Lodewijk van Nassau als piratenhoofdman op, vervolgde en beroofde de spaansche schepen en verkocht openlijk den buit. 6)
Karel de IX, de fransche koning, trad met Willem den Zwijger in briefwisseling en Lodewijk van Nassau en Coligny stelden een tocht tegen de Nederlanden, met medehulp van twee keurvorsten, in 't vooruitzicht. Terwijl Willem van Oranje en zijn broeder Lodewijk voortdurend in openlijke geschriften verzekerden, dat zij streden "voor de vrijheid en onafhankelijkheid der Nederlanden," lieten zij zich met Karel den IX in eene later zelfs door hunne vereerders als "schandelijk" gebrandmerkte landverschachering in.
Met medeweten van Willem den Zwijger legde Lodewijk van Nassau aan den koning een verdeelingsplan voor. Vlaanderen en Artois zouden Frankrijk toevallen, Zeeland met Vlissingen engelsch worden, terwijl Holland, Brabant, Gelderland en Luxemburg onder Oranje zouden komen als "keurvorstendom Brabant." 7)
Zou een onbevangen beoordeelaar hier niet eerder aan egoïsme denken, dan aan liefde voor 't volk en van de vrijheid? De engelsche gezant had Frankrijks doel doorzien, keurde Lodewijks deelingsplan goed en noemde Lodewijk " 't door God uitgekozen werktuig zijner glorie." Die uitspraak is eenvoudig bespottelijk, maar wij halen ze hier aan, tot bewijs, dat het verdeelingsplan bestaan heeft. 8)
Zelfs bij den grooten Turk zocht de koning van Frankrijk hulp, om den katholieken spaanschen koning te doen vallen. 9)
De valsche koning verzekerde den Pauselijken nuntius en den koning van Spanje, dat zijn verkeer met Lodewijk van Nassau geen ander doel had, dan om Lodewijk weer in 's konings dienst te brengen. (Sic!)
De Nassauers, Lodewijk en Johan, onderhandelden eerst nog met den aartsbisschop Salentin van Keulen en smeekten hem, dat hij bij den koning van Spanje zou aandringen op eene jaarrente voor Willem van Oranje, om dezen voor het verlies zijner goederen schadeloos te stellen. Als de koning dit inwilligde, dan zou de prins alle steden weer aan den koning uitleveren en daarin het Katholieke geloof herstellen (entregaria á S. M. todas villas rebeladas con el establace miento de la fée catolicia en elles. 10)
En zij wilden Holland bevrijden!!! Philips moest van die dubbelhartigheid niets hebben.
In September 1572 beproefde Lodewijk zijn geluk bij Alva, den tyran.
Hij bood hem zijn leger aan "tot groot nut en voordeel van Spanje!"
Alva wees dat aanbod of en zeide: "Ik ken geen slechter mensch dan Lodewijk van Nassau; ik zie, dat hij niet alleen verrader op de eene zijde wil zijn, maar dat hij 't ook nog aan den anderen kant beproeven wil." 11)
"Oranje en zijn broeder," oordeelde de Fransche Staatsraad Johan de Morvilliers in April 1573 ,willen liever de geheele wereld omverhalen, dan rustig en kalm te blijven bij een klein vermogen." 12)
Daarop bood Lodewijk van Nassau, toen hij door Alva afgewezen was, aan Karel den IX weder aan, hem alle veroveringen, in Holland te maken, uit te leveren tegen 800.000 gulden en voor Oranje Holland en Zeeland te behouden, waarvan de koning van Frankrijk "beschermheer" zou worden.
Alles zou dus aan den vreemden vorst geleverd worden; daarmee kon Karel de IX doen, wat hij wilde, als Oranje slechts Holland en Zeeland kreeg.
Mooie vrijheidstheorieën
In October 1573 hadden Lodewijk en Johan van Nassau een bondgenootschap in Duitschland gesloten. 13)
In Spiers kwam het tot stand. Ook de Fransche koning gaf geld, dat Johan Casimir in Metz in ontvangst nam. 14)
Lodewijk van Nassau had dus een nieuw leger geworven ! 9.000 voetknechten en 3.000 ruiters. Hendrik van Nassau deelde met hem 't commando over 't voetvolk; Christoffel van Beieren, zoon van
Frederik Palts, graaf van den Rhijn, was bevelhebber van de cavalerie. Het plan van graaf Lodewijk was aanvankelijk eene letterlijke copie van dat, hetwelk de prins van Oranje in den nazomer van 1568 had op touw gezet. Zelfs de soldaten van Lodewijk geleken sprekend op die van zijn broeder in 1568, wat betrof hun haat tegen kerken, kloosters en geestelijken, 15)
In het begin van 1574 vorderden zij van Rolduc 20.000 gulden en toen de betaling niet volgde, werd "Cloisterrade mitsgaders der kercken, door Hertog Christoffel, ends graiff Lodewichen van Nassauwen tyrannelicken beroufft, verbrant en ten gronde toe gede struwert."
Hier hadden 't de geestelijken alweer gedaan, zooals te zien is bij Franquinet, Inv. Kloosterrade bl. 79; Block Corresp. v. Lodew. v. Nassau bl. 144.
De soldaten van Lodewijk van Nassau plunderden insgelijks de abdij en de kerk van Godsdal (Valdieu) en staken de gebouwen in brand. 16)
Ook het adellijk klooster St. Gerlach te Houthem werd toen in den grond verwoest. 17)
Op 9 April was het Goede Vrijdag en om nu de kroon op al de schandelijkheden te zetten, hielden de aanvoerders Lodewijk van Nassau, Hendrik van Nassau en Christoffel van de Paltz in een der kloosters eene braspartij, waarbij zij uit de geroofde heilige vaten en kelken dronken en om de heiligschennis nog meer te doen uitkomen, de H. Speciën in den wijn mengden. 18)
Dat zijn nu die nationale helden, voor wie men te Heumen een standbeeld opricht, die helden, die vochten om de vrijheid van geweten en niet duldden, dat de katholieken de hunne behielden.
Maar 't was met het kerkenschenden nog niet gedaan, alhoewel toch aan de beleedigingen van al wat de katholieken dierbaar en heilig was, aan het verbrijzelen en verpletteren, stelen en rooven van alle kerksieraden, het verbranden van alle godgewijde gebouwen toch spoedig een eind zou komen.
Den 21e Febr. nam Lodewijk Valkenburg in. 1200 Nassauers hadden zich te Bemelen genesteld, na natuurlijk eerst de kerk geplunderd te hebben. Deze 1200 werden door het garnizoen van Maastricht overvallen en 700 daarvan vonden den dood. D'Avila, de spaansche Generaal, had slechts 7 dooden en 7 gewonden.
Daar het spaansche leger hem overal in den weg zat, wilde Lodewijk zich met het leger van zijn broeder vereenigen, om dan gezamenlijk in Brabant te vallen en men trok naar Mook.
Daar, op de ruime heide, duchtte men geen grooten aanval en wierp men op twee heuvels twee schansen op, een in 't vierkant en eene in stervorm. Beide zijn nog te zien. 19)
De koningstroepen zonden eenige lichte ruiters ter verkenning, die door de Staatschen verdreven werden. Het Koningsleger trok boven Heumen de Maas over, kwam plotseling terug en viel op het Staatsche leger, dat zonder orde, zonder verband, ongeregeld optrok en geheel en al verslagen werd. In het dal tusschen de twee schansen, in de moerassen op de Riethorst, in de velden, overal werden de Nassauers vervolgd. Geen pardon werd gegeven: Graaf Lodewijk, Hendrik van Nassau en Christoffel van den Paltz kwamen om, 't zij in 't moeras, 't zij in de Maas of op het slagveld zelf.
Hunne lichamen werden nooit gevonden.
Het volk hield de schending der kerken, het vermoorden der priesters, het bespotten der H. Vaten in zijn geheugen en zag in het verdwijnen van de drie aanvoerders eene gerechte straf des Hemels.
Nog zegt de Mooker boer, als hij over den „grooten slag" spreekt, dat de duivel de drie aanvoerders met ziel en lichaam mee ter belle nam. 20)
Voor die Sage zullen de oprichters van het standbeeld, die zich aan de Nederlanders nu per se als patriotten willen opwerpen, wellicht de schouders ophalen; toch zien wij in den diepsten grond dier sage de waarheid, dat de Nassauers bij het gewone landvolk in die streek niet als "fiere helden" bekend stonden.
De geschiedkundige feiten spreken, zooals men ziet, alles behalve in 't voordeel der graven van Nassau (niet Prinsen van Oranje.) Zij hebben steeds het katholieke geloof vertrapt en vervolgd, steeds gehuicheld.
"Rookende puinhoopen, braakliggende landerijen, verlaten bouwhoeven" lieten zij, op hun tocht door Limburg, achter. De Limburgers hebben geen glorieuze herinneringen aan de graven van Nassau in stand te houden.
Daarom was een standbeeld onverdiend, op de Mookerheide ook misplaatst en meenden wij de geschiedkundige bewijzen daarvoor te moeten aanvoeren.
Nu men het monument in de Herv. kerk te Heumen opricht, kan 't den Limburgers natuurlijk minder schelen; toch wilder wij opkomen tegen het "escamoteeren met geschiedkundige feiten," zooals dit vroeger maar al te veel gebeurde en tegen het met lauweren kronen van personen — al dragen zij ook een hoogen naam — die de lauweren niet verdienden.
Wij zijn benieuwd wat prof. Blok, als hij 't bovenstaande alles erkent als waar te zijn, van zijne onthullingsrede zal maken.
Het antwoord van Prof. Blok, opgenomen in "De Nieuwe Koerier" van den 14e April, luidt als volgt:
GRONINGEN, 11 April 1891.
Mijnheer de Redacteur,
Vriendelijk dank voor de toezending van uw nummer van Donderdag. Aan het slot van uw hoofdartikel zegt gij voorzichtiglijk: "als hij het bovenstaande alles erkent als waar te zijn." Dat is nu juist de kwestie! Wat Lumey aangaat, hebt gij gelijk. Dat was een ruwe woesteling, een wreed "papenhater." Maar wat ik denk over „den Zwijger" en Graaf Lodewijk, kunt gij zien in mijn verleden jaar uitgegeven boekje over Graaf Lodewijk van Nassau, waarin gij een antwoord vindt op vele uwer bezwaren. Zie ook mijne Rede van Dinsdag, die aantoont, dat ik het in sommige opzichten geheel met U eens ben. Bij gelegenheid zult Gij wel eens inzien, dat het aantal van 480 monniken, te Brielle gedood, schromelijk overdreven is, al blijft het daar gebeurde onverdedigbaar schandelijk.
Uwe aanhaling, gecursiveerd, over het gebeurde op 9 April 1574 berust op een los praatje van den alle "on-dits" opnemenden Renom de France en is zoo niet als waar te beschouwen.
Over het geheel zondigen Kervijn, Nuyens e. a. door gebrek aan kritiek, d. i. het vermogen om waar en valsch van elkander te onderscheiden. Zij hebben de groote verdienste, van de zaak ook eens van Katholieke zijde toe te lichten en hebben daardoor veel nut gedaan, wat ik gaarne erken. Maar zij gaan te ver. Zij steunen te dikwijls op losse praatjes en valsche berichten. Wat zoudt u denken van een leven van Paus Pius IX, beschreven door een vrijmetselaar? Van eene bloemlezing over Koning Willem III uit Asmodée, of van eene over Schaepman uit Uilenspiegel? Nu, dergelijke geschriften van felle tegenstanders of hatelijke vijanden zijn dikwijls de bronnen van Kervijn en Nuyens, overigens eerlijke menschen.
Doe mij het genoegen, deze regels te plaatsen in uw blad van Dinsdag.
Uw. Dw. Dn.,
P. J. B L 0 K.
Zooals velen onzer lezers zullen bemerkt hebben, was in het getal 480 eene drukfout ingeslopen, dit moest zijn 180.
Redactie.
De reactie op dit antwoord liet niet lang op zich wachten: al op 16 april reageert pastoor “X” in De Nieuwe Koerier en zo gaat de polemiek nog 158 pagina’s lang verder. De belangstellende lezer die de hele polemiek wil lezen wordt verwezen naar:
- Polemiek over Lodewijk van Nassau en Willem de Zwijger tusschen prof. P.J. Blok, P. Goedhart en “X”. Uitg. Roermond, Henri van der Masrck, 1891.